• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/141

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

141 Cards in this Set

  • Front
  • Back
καί
1. en; 2. ook, zelfs
δέ
1. en; of: niet vertalen; 2. maar
πονέω
1. werken, zwoegen; 2. het zwaar hebben, pijn lijden
φέρω
dragen, brengen
θεός, ὁ
god
ἀλλά
maar
οὐ
niet
δοῦλος, ὁ
slaaf
γάρ
want
λέγω
zeggen, spreken
καί ... καί
zowel ... als, én ... én
μέν ..., ... δέ ...
..., maar ... (μέν onvertaald laten)
οὐδέ
1. en niet (in de combinatie οὐ ... οὐδέ); 2. ook niet, zelfs niet
διώκω
achtervolgen
ἀεί
altijd, steeds
χαίρω (+ dat.)
blij zijn met, plezier hebben in
βοηθέω (+ dat.)
helpen
μέλει (+ dat.)
het gaat (iemand) ter harte, het interesseert (iemand)
μάλιστα
het meest, het liefst, vooral, bij uitstek, zeker
ἀκούω (+ gen.)
horen, luisteren naar
ἐπιβουλεύω (+ dat.)
iets in de zin hebben tegen, belagen
βίος, ὁ
leven
οὐκέτι
niet meer
νῦν
nu
συμβουλεύω (+ dat.)
raad geven, aanraden
φεύγω
vluchten, ontvluchten
οὐδέν (adv.)
volstrekt niet, geenszins
οἶνος, ὁ
wijn
φροντίζω (+ gen.)
zich bekommeren om
πόνος, ὁ
1. inspanning, moeite, werk; 2. pijn, nood
μετέχω (+ gen.)
deel hebben aan, meedoen aan
ποιέω
doen, maken
θάνατος, ὁ
dood
φιλέω
houden van
ἐν (+ dat.)
in, op, te midden van
εἰσβαίνω
ingaan, binnengaan
φθονέω (+ dat.)
jaloers zijn op, misgunnen, benijden
νεκρός, ὁ
lijk, dode
ἄνθρωπος, ὁ
mens, persoon
οὐ, οὐκ, οὐχ
niet
οὔποτε
nooit
ἀρέσκω (+ dat.)
plezier geven, bevallen
βαίνω
stappen, gaan
ὅμως
toch
λείπω
verlaten, achterlaten, overlaten
διὰ τί;
waarom?
ζητέω
zoeken
ἁμαρτάνω (+ gen.)
(het doel) missen, mislopen
ἆθλον, τό
(wedstrijd)prijs
ἐξ
= ἐκ
ἄριστος
best
ἔπειτα
daarna, dan
διό
daarom
ὡς (+ indir. rede)
dat (eigenlijk: hoe)
διατρίβω
de tijd doorbrengen, verblijven
δή
dus, dan, inderdaad, natuurlijk
... τε
en
τε καί/τε ... καί
en (nauwe verbinding)
ὡσαύτως
evenzo, op dezelfde wijze
καθίζω
gaan zitten, zitten
νομίζω
menen
λαμβάνω
nemen, krijgen
οὐ μόνον ... ἀλλὰ καὶ
niet alleen ... maar ook
οὔπω
nog niet
κακόν, τό
onheil, ongeluk, ramp
οὕτω(ς) (adv.)
op die manier, zo
αἴρω
optillen, oppakken, oprichten
ἔνιοι
sommige(n), enige(n)
ἆρ’ οὐ;
toch wel?, soms niet?, niet?
προσήκω (+ dat.)
toekomen aan, passend zijn voor
θρόνος, ὁ
troon, (ere)zetel
δύο
twee
ἐπιθυμέω (+ gen.)
verlangen naar
ποῦ;
waar?
ἔργον, τό
werk, daad
βάλλω
werpen, treffen
ᾄδω
(be)zingen
δόξα, ἡ
1. mening; 2. reputatie, aanzien, roem
σκηνή, ἡ
1. tent, hut; 2. toneelgebouw
τύχη, ἡ
1. toeval, lot; 2. tegenslag, ongeluk
Ἀθῆναι, αἱ
Athene
κινέω
bewegen
πολίτης, ὁ
burger
ὁ/ἡ/τό
de, het
ποιητής, ὁ
dichter
πολλάκις
dikwijls
νοῦς, ὁ
geest, verstand
ἔχω
hebben, houden
σφόδρα
hevig, zeer, erg
κατέχω
in zijn macht houden, vasthouden, beheersen
νεανίας, ὁ
jongeman
βλέπω
kijken, zien
τέχνη, ἡ
kunst, vak, vakbekwaamheid
διδάσκω
leren, onderwijzen
φόνος, ὁ
moord
παλαιός
oud, van vroeger
αἰτία, ἡ
reden, oorzaak
θέατρον, τό
theater
φαίνω
tonen, laten zien
δάκρυον, τό
traan
σοφία, ἡ
vakkundigheid, wijsheid, slimheid
λύπη, ἡ
verdriet
μῦθος, ὁ
verhaal, mythe
διάνοια, ἡ
verstand, denken, gedachte
σοφός
verstandig, wijs, slim
ὁδός, ἡ
weg
προσέχω τὸν νοῦν (+ dat.)
zijn aandacht richten op, letten op
δεινός
1. geducht; 2. verschrikkelijk
χαλκοῦς
bronzen, koperen
οὖν
dus, dan, welnu
στόλος, ὁ
expeditie, reis, tocht
χρυσοῦς
gouden
δεσπότης, ὁ
heer des huizes, meester, heerser
παρασκευάζω
klaarmaken, voorzien van, organiseren
μακρός
lang
αἰσχρός
lelijk, schandelijk
λύω
losmaken, beslechten (een ruzie), schenden (een verdrag)
φαῦλος
onbetekenend, waardeloos
πλοῖον, τό
schip
στρατιώτης, ὁ
soldaat
τέλος (adv.)
tenslotte
στρατηγός, ὁ
veldheer, aanvoerder, generaal
κωλύω
verhinderen, beletten
αἰτέω
vragen (om iets te krijgen), eisen
ὅπλα, τά
wapens
θάλαττα, ἡ
zee
ναύτης, ὁ
zeeman, matroos
ἀργυροῦς
zilveren
ἄνευ (+ gen.)
zonder
ἐστί(ν)
(hij/zij/het) is
εἰσί(ν)
(zij) zijn
ἆρα
(vraagwoord) neutraal (niet vertalen)
εἰς/ἐς (+ acc.)
... in, naar (binnen)
ὅτι
dat (na verba van zeggen en menen)
ὁ/τό (lidwoord)
de, het
ἐκ/ἐξ (+ gen.)
uit
θαυμάζω
bewonderen
καλέω
roepen
δίκη, ἡ
vonnis, straf
προβαίνω
naar voren komen
τί;
wat?, waarom?